Skip to main content

Kom deze Vierdaagse de wandelschoenen van Petrus Canisius bewonderen

Wie de binnenstad van Nijmegen bezoekt, beseft dat hier voor 1944 een prachtige middeleeuwse stad heeft gestaan. De verwoesting van die stad gebeurde in 1944: eerst door het bombardement in februari 1944 en zeven maanden later door de invasie van de geallieerde troepen onder de naam van Market Garden. De drie stadskerken, St. Augustinus, St Dominicus en de St Petrus Canisius, kwamen gehavend uit de oorlog. De eerste twee werden afgebroken, maar de Canisius in de Molenstraat werd weer opgebouwd. In die kerk bevinden zich twee kostbare relieken: het genadebeeld van OLV van Nijmegen, gered van een brandstapel in 1595, en een paar schoenen die toebehoord hebben aan Canisius.

Waarom typeert dit paar schoenen deze scholenstichter, catechismus-schrijver, hofpredikant en raadsman van keizers en hertogen?

Omdat Petrus Canisius, geboren in 1521 in Nijmegen, tussen 1545 en 1595 onvermoeibaar gereisd heeft door heel Europa: dikwijls te voet maar ook vaak te paard. Nadat hij was afgestudeerd aan de Universiteit van Keulen sloot hij zich aan bij de pas opgerichte orde van de jezuïeten. Al snel was hij betrokken bij het Concilie van Trente en bij de periodieke beraadslagingen van de jaarlijkse Rijksdagen in Duitsland. Hij disputeert met de Lutheranen, die hij niet veroordeelt maar die hij als gesprekspartner beschouwt. Voor hem was de Reformatie niet zozeer een geloofsstrijd maar veel meer een organisatorische kerkscheuring. Ooit gevraagd om aartsbisschop van Wenen te worden, wees hij dat verzoek af. Hij zag zijn taak als een rondtrekkende zielenherder en organisator: vooral ook op het terrein van het middelbaar onderwijs. Hij preekte regelmatig in Wenen, Regensburg, Augsburg en Ingoldstadt. Dat betekende: voortdurend op reis zijn en onderweg aantekeningen maken om de preek voor te bereiden. Daarnaast gaf hij colleges op de theologische faculteit van enige Duitse universiteiten. Ook daarvoor moesten de schoenen weer aangetrokken worden en honderden kilometers per trekschuit, te paard, met een reiskoets of te voet afgelegd worden.

De toestand van het onderwijs in Europa was erbarmelijk. De meeste mensen hadden geen toegang tot de scholen en waren dus analfabeet. Wie wel naar een school kon gaan, doorliep eerst een soort basisonderwijs (rekenen, lezen, schrijven) en daarna de Latijnse school om zich die taal in woord en geschrift machtig te maken. Waarom? De universiteiten in heel Europa gebruikten het Latijn als onderwijstaal. Nu had Petrus Canisius in Nijmegen ook de Latijnse School doorlopen, nadat hij eerst als intern school was gegaan bij de Broeders van het Gemene Leven. Maar de Latijnse scholen in Nederland maakten geen onderscheid tussen beginners, gevorderden of uitblinkers. Iedereen zat bij elkaar, in een klaslokaal, te luisteren naar de wijsheden van een kanunnik of (later) een dominee. Het jezuïetencollege kende klassen: eerst drie of vier,; later vijf of zes. Ieder van die klassen had haar eigen leraar en haar eigen lokaal. De leerlingen waren verplicht de lessen te volgen. Iets ongewoons in die dagen. De Latijnse school van toen leek een beetje op de universiteit van honderd jaar geleden: je volgde colleges naargelang je er zin in had.

In 1548 was Petrus Canisius betrokken bij de oprichting van het eerste college in Messina, Sicilië. Vanaf 1550 begon hij in Noord-Europa middelbare scholen te stichten: uiteindelijk werden dat 12 colleges, met het 6-klassen systeem. Voor ons is dat nu heel gewoon, toen was het revolutionair. Het onderwijs was gratis! Daarvoor was het nodig dat het stadsbestuur of de plaatselijke vorst over de brug kwam met toezeggingen. Petrus Canisius was niet alleen een groot schrijver en redenaar maar ook een kiene organisator. Hij had een talent voor het politieke handwerk benodigd om een stadsbestuur te overtuigen van het nut van een middelbare school. Zo’n college was bestemd voor jongens: lutheraan, katholiek of joods! Afkomstig uit alle lagen van de bevolking, mits ze ijverig waren. De schoolboeken waren gratis maar de leerlingen moesten zelf voor pen, inkt en papier zorgen. Jezuïetencolleges waren dus geen klein-seminaries. Een halve eeuw na de oprichting van het eerste college in Sicilië waren er ongeveer 245 in de hele wereld. Rond die tijd was er een soort jezuïeten-pedagogiek uitgekristalliseerd: de ratio studiorum, uitgevaardigd in 1599 door de Algemene Overste van de Jezuïetenorde, pater Claudio Aquaviva.

Op dat moment was Petrus Canisius al gestorven. Hij overleed in 1597, in Fribourg, Zwitserland, waar hij zijn twaalfde en laatste college begonnen was. Hij leefde bescheiden, maar hij liet vele geschriften na: onder meer drie verschillende typen van catechismus of geloofsinstructie. De middelgrote catechismus was voor zijn dood reeds meer dan 200 keer herdrukt. Hij was iemand die de kansen van zijn tijd begreep. Bovenal iemand die jaarlijks onvermoeibaar door heel Europa, van de Baltische staten tot Elzas-Lotharingen, trok om zijn colleges te bezoeken en de stadbesturen te herinneren aan hun financiële verplichtingen. Kortom, deze Nijmeegse heilige is de vanzelfsprekende schutspatroon van de Vierdaagse.

Eduard Kimman, SJ, Pastoor Canisiuskerk.